Oude gebruiken en tradities

Het kamers schieten
In vroeger tijden, bestond de bewapening van de schuttersgilden in de steden vaak uit een kruisboog, lans, zwaard of handvuurwapen en had men voor de verdediging van de stad de beschikking over kanonnen.
Ter verhoging van de feestvreugde of bij de viering van bijzondere gebeurtenissen werden in vredestijd deze kanonnen vaak gebruikt voor het afvuren van de zogenaamd saluut- of ereschoten.
Hierbij werd de achterzijde van het kanon, de zogenaamd kruitkamer genomen, met kruit gevuld en met papier en leem afgesloten. Met een lange vuurstok met hieraan een lont, werd via het zogenaamd “zundgat” het schot afgevuurd.

Van oudsher hadden de schutterijen een sterke binding met de katholieke kerk waarbij zij bescherming boden bij bidtochten en processies. De broedermeester ging voor in het gebed maar er werden door de “kanonnier” donderende kamerschoten gelost tijdens het geven van de zegen bij de rustaltaren. Aan deze manier van schieten is in de loop van de tijd weinig veranderd, hetzij dat het kanon is vervangen door stalen potten, die qua model gebaseerd zijn op de toen gebruikte kruitkamers.

Ook het ontsteken gebeurt niet meer met een lont of gloeiende pook maar met een gloeibougie, aangesloten op een accu.
Het ontsteken met de elektrisch verhitte punt van de vuurstok en de bescherming van het gehoor en het gezicht zijn de enige moderne hulpmiddelen bij deze eeuwen oude traditie waar nog steeds aan wordt vastgehouden als onderdeel dat behoort bij deze typische Limburgse folklore.
De vorm van de kamer kan variëren van vierkant tot rond, conisch of recht maar is altijd van een taai soort staal en heeft een doorsnede van +10 cm. en een hoogte van 15 cm met in het midden een ronde opening van 3 bij 10 cm. Aan de zijkant is +2 cm van de onderkant een gat met een doorsnee van 8 mm aangebracht, het zogenaamd “zundgat”.
De kamer wordt geladen met een vaste hoeveelheid zwart kruit, afgedekt met drie lagen papier en wordt met een houten pen en een hamer aangeklopt. Hoe luid de knal klinkt wordt hierbij niet alleen bepaald door de hoeveel kruit die wordt gebruikt maar eigenlijk door de mate van aankloppen van het papier, en zodoende de zogenaamd compressie, dus hoe vaster de prop papier zit des te harder is de knal. In en voor het “zundgat” wordt er een hoeveelheid kruit gegoten, dat dienst doet als ontsteking.

Met de + 3 meter lange vuurstok wordt dit hoopje kruit ontstoken, waardoor de steekvlam de lading in de kamer doet ontploffen. De prop schiet dan wel omhoog maar toch kan er door de optredende drukgolf grind en/of zand rondvliegen en het is een behoorlijk harde knal.
Het is daarom dan ook raadzaam dat de kanonnier zijn gezicht en zijn oren goed beschermt met oorkleppen en een slagvast masker. Zwart kruit is samengesteld uit onder andere koolstof en salpeter, dat bij ontbranding niet alleen zeer veel rook ontwikkeld maar ook een taaie vettige zwarte roetlaag achterlaat.

Tijdens de processie is het, door het aantal rustaltaren, noodzakelijk dat de kamers worden herladen en hierbij moeten deze dan eerst grondig geïnspecteerd worden om eventuele vuil- en vuurresten te verwijderen.
Het laden en het afvuren van de kamers is op zich niet zo’n gevaarlijk klus maar toch zullen de beide kanonniers van de schutterij, gelet op de veiligheid, dit altijd samen doen en bij eventuele afwezigheid van een van beiden zich door een geoefende hulp kanonier laten vervangen.

Ophalen trommengeld
Het gebruik dat de koning de overige schutters trakteert komen we al tegen in geschriften, zoals bijvoorbeeld in de artikelen 6 en 7 van het “Reglement voor het koningsvogelschieten” uit 1937.
Vroeger ontving de koning een tegemoetkoming uit de verenigingskas, of een gedeelte van het inleggeld dat de schutters betaalden voor het vogelschieten begon. De laatste jaren ontvangt de koning het “trommengeld” dat tijdens het vogelschieten door enkele tamboers onder de aanwezigen wordt opgehaald. Enkele jaren geleden is deze aloude traditie weer in ere hersteld.

Voorstellen koningspaar aan de geestelijkheid
Zodra tijdens het koningsvogelschieten de nieuwe koning bekend is trekt de schutterij het dorp in om de oude (afgetreden) koningin naar huis te brengen en de nieuwe koningin aan huis af te halen. Vervolgens wordt het nieuwe koningspaar aan de pastoor bij de pastorie voorgesteld. Het is een “goede gewoonte” dat de pastoor hierbij de schutters op “ein dröpke” (glaasje jenever) trakteert. Daarna brengt de vereniging een bezoek aan de plaatselijke cafés en kan het koningsfeest beginnen.

Rouw voeren
Wanneer een lid van de schutterij komt te overlijden dan staakt de vereniging haar activiteiten tot dat het overleden lid begraven c.q. gecremeerd is. In principe wordt een lid van de vereniging met schutterseer begraven c.q. gecremeerd, dat wil zeggen dat hij door (officieren van) de vereniging ten grave wordt gedragen. Uiteraard wordt hierbij de laatste wil van het betrokken lid en zijn/haar familie gerespecteerd.
Vindt teraardebestelling met schutterseer plaats, dan worden het verenigingsvaandel, koningszilver en symbolisch een aantal instrumenten afgedekt met een zwarte rouwdoek.

Een enkele keer heeft het bestuur van de schutterij daadwerkelijk moeten besluiten om van deelname aan een officiële activiteit te moeten afzien.
Daags voor het O.L.S. te Voerendaal, op 30 juni 1979, kwam jeugdlid J. Janssen plotseling te overlijden. Het bestuur besloot onmiddellijk om de dag er na niet deel te nemen aan het O.L.S.
Op het O.L.S. in het Belgische Bocholt werd officier Math Wolvekamp getroffen door een hartinfarct. De schutters wisten zich later op die dag te plaatsen voor de kavelrondes op de zaterdag er na, maar zagen van deelname af om hun schuttersvriend met schutterseer te kunnen begraven.